Huiszittenhuizen rond 1850

In wiewaswie.nl staan al veel registers online, waarmee je verder kunt gaan dan alleen geboorte, huwelijk en overlijden. Zo staat Jacoba Sara Kramer in het register van de huiszittenhuizen. Wat betekent dat nu weer? Armoede.

De context: huiszittenhuizen in Amsterdam in de 19e eeuw

In het midden van de 19e eeuw was er veel armoede in Amsterdam, vooral onder de arbeidersklasse. Grote gezinnen woonden in kamers in krottenwijken, met weinig geld voor gezond eten, en waar het wemelde van ziektes. Veel arbeiders werden niet oud.

De zorg voor armen viel van oudsher onder het Amsterdamse stadsbestuur. De armen van Amsterdam die wel een dak boven hun hoofd hadden maar niet genoeg geld hadden om rond te komen werden huiszittende armen genoemd. Zij konden voor steun terecht bij de Huiszittenhuizen. Deze hebben bestaan tot 1870.

Het Nieuwezijds Huiszittenhuis bevond zich aan de Prinsengracht, bij de Leliegracht, nu nummer 237. Er was een pakhuis voor opslag, en daarnaast een kantoor voor de regenten, en een bakkerij waar brood voor de armen werd gebakken. Daartussen in stond een laag gebouw waar de huiszittende armen zich konden inschrijven (nu nummer 235), met een binnenplaats waar het voedsel uitgedeeld werd.

Bij de Wet op het armbestuur uit 1854 werd de armenzorg wettelijk geregeld. Volgens die wet kwam het zwaartepunt van de armenzorg bij de kerken te liggen, waarbij gemeenten slechts een aanvullende rol hadden. Dit werd een aantal jaren later alweer bijgesteld. Maar je ziet in het register van de huiszittenhuizen in de loop van de jaren ’50 van de 19e eeuw de kerkelijke gezindte van de armen vermeld.

Het document: Jacoba Sara Kramer en haar gezin

Jacoba Sara Kramer (1814-1855) is de moeder van de vader van de moeder van de vader van mijn moeder, oftewel voorouder 5 generaties terug. Zij is de grootmoeder van Barendina Jacoba van der Heiden, die ik in een eerdere blog al liet zien op een mooie foto met haar gezin. En ze is de zus van Henrich Adolph Cramer, die als jongeman als matroos bij de marine gevaren heeft, zoals in een andere blog-bericht vermeld.

Jacoba Sara Kramer in het huiszittenhuizen register

Zij schrijft zich in 1848 in bij de huiszittenhuizen, met 3 kinderen onder de zes jaar. Het beroep van haar man, Antonius of Antonie van der Heiden, staat vermeld als opperman. Dat moest ik even opzoeken, maar blijkt nog steeds te bestaan als beroep in de bouw. Een opperman is iemand die zorgt voor de tijdige aanvoer van materialen en hulpmiddelen die nodig zijn in de bouw. Hij assisteert dus de vakmensen zoals metselaars en straatmakers op de werkplaats.

In 1830 (in het militieregister) en in 1841 (bij zijn huwelijk) wordt trouwens nog vermeld dat Antonie van der Heiden schoenmaker is. Blijkbaar heeft hij het in dat beroep niet kunnen redden.

Het gezin woont (volgens het bevolkingsregister van 1853) aan de Plantage Prinsengracht huis nr 5 (of 203?). Van hun familie konden ze niet veel hulp verwachten in hun armoede. Haar beide ouders zijn al overleden. Antonie’s vader leeft nog, maar woont (in 1858) in een kelder aan de Utrechtse Dwarsstraat, dus zal waarschijnlijk ook niet veel geld gehad hebben. Haar broer Henrich (de matroos in zijn jonge jaren) lijkt iemand van 13 ambachten geweest te zijn. En haar schoonzus Johanna heeft zelf ook van 1848-1857 op het register van de huiszittenhuizen gestaan met hun kinderrijke gezin.

De eerste jaren ontvangt Jacoba Sara Kramer alleen bedeling in de wintermaanden, niet in de zomer. Het werk in de bouw is in de winter veel minder voorhanden natuurlijk. In 1855 krijgt ze ook hulp in de zomer. Misschien was haar gezondheid toen al slecht. In 29 juli 1855 overlijdt zij aan “zenuwzinkingziekte”, op 41-jarige leeftijd. Dat “zenuwzinkingziekte” is een vrij slecht gedefinieerde term. Als ik het goed begrijp kan dat eigenlijk elke ziekte met koorts en onwelbevinden zijn.

Weduwnaar Antonie van der Heiden in het huiszittenhuizen register

Haar man Antonie blijft achter met de drie kinderen, tussen de 9 en 13 jaar. Als weduwnaar wordt hij nu zelf ingeschreven, met zijn drie kinderen, om in de winter hulp te ontvangen. Tot hij overlijdt op 15 december 1858, op 47-jarige leeftijd, na een opname van 36 dagen in het Buitengasthuis. Als doodsoorzaak voor hem wordt opgegeven “maagtering”. Dit zou kunnen wijzen op tuberculose (= tering), maar schijnt ook wel gebruikt te zijn voor een maagzweer of andere maagproblemen.

Dat ziekenhuis, het Buitengasthuis in Amsterdam, had niet zo’n goed reputatie trouwens. Volgens de wikipedia-pagina: “[…] het Buitengasthuis bleef bestaan als ziekenhuis voor de allerarmsten van de stad. Hier werden ongeneeslijk zieken, geestelijk zieken en lijders aan besmettelijke ziekten naartoe gestuurd. Met de verpleging en medische behandeling was het zeer slecht gesteld.

De Oostenrijkse arts Joseph Speilt, die het Binnen- en Buitengasthuis in 1852 bezocht, schreef in zijn verslag […]: “Hoe moeten we deze twee verpleeginrichtingen beschrijven, die op geen enkele wijze die naam verdienen? Als wij bijzonderheden opsommen, blijkt als vanzelf dat ze het tegendeel zijn van wat ziekenhuizen behoren te zijn. (…) Op iedere buitenstaander maakt deze plek een hoogst onaangename indruk. Op zeshonderd zieken zijn er slechts twee artsen.”

Het verplegend personeel noemde hij een afschrikwekkend voorbeeld van ruwheid, traagheid en smerigheid. Het stond er bekend om dat ze de medicijnen bij opbod verkochten aan de patiënten, en dure medicijnen zoals morfine achteroverdrukten. Het personeel at het voedsel voor de patiënten zelf op, en er was sprake van drankmisbruik en mishandeling.”

Het Buitengasthuis in Amsterdam in 1886

Kerkelijke gezindte

Antonie van der Heiden is als baby gedoopt voor de Rooms-Katholieke kerk. (En zou het R.C. in de vermelding in het huiszittenhuis register bij zijn vrouw in 1848 ook niet staan voor Rooms-Katholiek? zie plaatje bovenaan). Maar in het bevolkingsregister van 1853 staat hij vermeld als Nederlands Hervormd. En in het huiszittenhuis-register staat hij opgegeven als vallende onder de verantwoordelijkheid van de (hervormde) diaconie.

Hij blijkt op 17 maart 1855 lidmaat geworden te zijn van de hervormde kerk, dus een paar maanden voor het overlijden van zijn vrouw. En zijn verweesde kinderen worden na zijn dood dan ook opgevangen in het Diaconie weeshuis. Maar daarover waarschijnlijk een andere keer meer. Mijn cynische maar begripvolle gedachte is dat mogelijk het weeshuis van de Diaconie beter was dan het weeshuis van de Rooms-Katholieken. Maar wie weet is het wel uit volle overtuiging geweest, of om zijn ernstig zieke vrouw een plezier te doen.

Verder lezen

Bronnen

Geef een reactie