Huiszittenhuizen rond 1850

In wiewaswie.nl staan al veel registers online, waarmee je verder kunt gaan dan alleen geboorte, huwelijk en overlijden. Zo staat Jacoba Sara Kramer in het register van de huiszittenhuizen. Wat betekent dat nu weer? Armoede.

De context: huiszittenhuizen in Amsterdam in de 19e eeuw

In het midden van de 19e eeuw was er veel armoede in Amsterdam, vooral onder de arbeidersklasse. Grote gezinnen woonden in kamers in krottenwijken, met weinig geld voor gezond eten, en waar het wemelde van ziektes. Veel arbeiders werden niet oud.

De zorg voor armen viel van oudsher onder het Amsterdamse stadsbestuur. De armen van Amsterdam die wel een dak boven hun hoofd hadden maar niet genoeg geld hadden om rond te komen werden huiszittende armen genoemd. Zij konden voor steun terecht bij de Huiszittenhuizen. Deze hebben bestaan tot 1870.

Het Nieuwezijds Huiszittenhuis bevond zich aan de Prinsengracht, bij de Leliegracht, nu nummer 237. Er was een pakhuis voor opslag, en daarnaast een kantoor voor de regenten, en een bakkerij waar brood voor de armen werd gebakken. Daartussen in stond een laag gebouw waar de huiszittende armen zich konden inschrijven (nu nummer 235), met een binnenplaats waar het voedsel uitgedeeld werd.

Bij de Wet op het armbestuur uit 1854 werd de armenzorg wettelijk geregeld. Volgens die wet kwam het zwaartepunt van de armenzorg bij de kerken te liggen, waarbij gemeenten slechts een aanvullende rol hadden. Dit werd een aantal jaren later alweer bijgesteld. Maar je ziet in het register van de huiszittenhuizen in de loop van de jaren ’50 van de 19e eeuw de kerkelijke gezindte van de armen vermeld.

Het document: Jacoba Sara Kramer en haar gezin

Jacoba Sara Kramer (1814-1855) is de moeder van de vader van de moeder van de vader van mijn moeder, oftewel voorouder 5 generaties terug. Zij is de grootmoeder van Barendina Jacoba van der Heiden, die ik in een eerdere blog al liet zien op een mooie foto met haar gezin. En ze is de zus van Henrich Adolph Cramer, die als jongeman als matroos bij de marine gevaren heeft, zoals in een andere blog-bericht vermeld.

Jacoba Sara Kramer in het huiszittenhuizen register

Zij schrijft zich in 1848 in bij de huiszittenhuizen, met 3 kinderen onder de zes jaar. Het beroep van haar man, Antonius of Antonie van der Heiden, staat vermeld als opperman. Dat moest ik even opzoeken, maar blijkt nog steeds te bestaan als beroep in de bouw. Een opperman is iemand die zorgt voor de tijdige aanvoer van materialen en hulpmiddelen die nodig zijn in de bouw. Hij assisteert dus de vakmensen zoals metselaars en straatmakers op de werkplaats.

In 1830 (in het militieregister) en in 1841 (bij zijn huwelijk) wordt trouwens nog vermeld dat Antonie van der Heiden schoenmaker is. Blijkbaar heeft hij het in dat beroep niet kunnen redden.

Het gezin woont (volgens het bevolkingsregister van 1853) aan de Plantage Prinsengracht huis nr 5 (of 203?). Van hun familie konden ze niet veel hulp verwachten in hun armoede. Haar beide ouders zijn al overleden. Antonie’s vader leeft nog, maar woont (in 1858) in een kelder aan de Utrechtse Dwarsstraat, dus zal waarschijnlijk ook niet veel geld gehad hebben. Haar broer Henrich (de matroos in zijn jonge jaren) lijkt iemand van 13 ambachten geweest te zijn. En haar schoonzus Johanna heeft zelf ook van 1848-1857 op het register van de huiszittenhuizen gestaan met hun kinderrijke gezin.

De eerste jaren ontvangt Jacoba Sara Kramer alleen bedeling in de wintermaanden, niet in de zomer. Het werk in de bouw is in de winter veel minder voorhanden natuurlijk. In 1855 krijgt ze ook hulp in de zomer. Misschien was haar gezondheid toen al slecht. In 29 juli 1855 overlijdt zij aan “zenuwzinkingziekte”, op 41-jarige leeftijd. Dat “zenuwzinkingziekte” is een vrij slecht gedefinieerde term. Als ik het goed begrijp kan dat eigenlijk elke ziekte met koorts en onwelbevinden zijn.

Weduwnaar Antonie van der Heiden in het huiszittenhuizen register

Haar man Antonie blijft achter met de drie kinderen, tussen de 9 en 13 jaar. Als weduwnaar wordt hij nu zelf ingeschreven, met zijn drie kinderen, om in de winter hulp te ontvangen. Tot hij overlijdt op 15 december 1858, op 47-jarige leeftijd, na een opname van 36 dagen in het Buitengasthuis. Als doodsoorzaak voor hem wordt opgegeven “maagtering”. Dit zou kunnen wijzen op tuberculose (= tering), maar schijnt ook wel gebruikt te zijn voor een maagzweer of andere maagproblemen.

Dat ziekenhuis, het Buitengasthuis in Amsterdam, had niet zo’n goed reputatie trouwens. Volgens de wikipedia-pagina: “[…] het Buitengasthuis bleef bestaan als ziekenhuis voor de allerarmsten van de stad. Hier werden ongeneeslijk zieken, geestelijk zieken en lijders aan besmettelijke ziekten naartoe gestuurd. Met de verpleging en medische behandeling was het zeer slecht gesteld.

De Oostenrijkse arts Joseph Speilt, die het Binnen- en Buitengasthuis in 1852 bezocht, schreef in zijn verslag […]: “Hoe moeten we deze twee verpleeginrichtingen beschrijven, die op geen enkele wijze die naam verdienen? Als wij bijzonderheden opsommen, blijkt als vanzelf dat ze het tegendeel zijn van wat ziekenhuizen behoren te zijn. (…) Op iedere buitenstaander maakt deze plek een hoogst onaangename indruk. Op zeshonderd zieken zijn er slechts twee artsen.”

Het verplegend personeel noemde hij een afschrikwekkend voorbeeld van ruwheid, traagheid en smerigheid. Het stond er bekend om dat ze de medicijnen bij opbod verkochten aan de patiënten, en dure medicijnen zoals morfine achteroverdrukten. Het personeel at het voedsel voor de patiënten zelf op, en er was sprake van drankmisbruik en mishandeling.”

Het Buitengasthuis in Amsterdam in 1886

Kerkelijke gezindte

Antonie van der Heiden is als baby gedoopt voor de Rooms-Katholieke kerk. (En zou het R.C. in de vermelding in het huiszittenhuis register bij zijn vrouw in 1848 ook niet staan voor Rooms-Katholiek? zie plaatje bovenaan). Maar in het bevolkingsregister van 1853 staat hij vermeld als Nederlands Hervormd. En in het huiszittenhuis-register staat hij opgegeven als vallende onder de verantwoordelijkheid van de (hervormde) diaconie.

Hij blijkt op 17 maart 1855 lidmaat geworden te zijn van de hervormde kerk, dus een paar maanden voor het overlijden van zijn vrouw. En zijn verweesde kinderen worden na zijn dood dan ook opgevangen in het Diaconie weeshuis. Maar daarover waarschijnlijk een andere keer meer. Mijn cynische maar begripvolle gedachte is dat mogelijk het weeshuis van de Diaconie beter was dan het weeshuis van de Rooms-Katholieken. Maar wie weet is het wel uit volle overtuiging geweest, of om zijn ernstig zieke vrouw een plezier te doen.

Verder lezen

Bronnen

Rechtsvermoeden van overlijden, 1888

Bij het snuffelen naar informatie over mijn voorouders kwam ik dit krantenberichtje tegen uit 1888. Het zat tussen de krantenknipsels die je (digitaal) kunt doorzoeken bij het Centrum voor Familiegeschiedenis (CBG). Eén van de verzamelingen van het CBG bestaat uit zo’n twintig miljoen familieadvertenties: overlijdensadvertenties, geboorte-aankondigingen enzovoort. Een erg leuke bron natuurlijk. Maar zo’n advertentie als deze was ik nog niet tegengekomen. Waarom wilde Liedewij Glansdorp haar stiefzoon dood laten verklaren? En wat was er gebeurd? Aanleiding voor een speurtocht, en ik heb het antwoord gevonden!

Voor de duidelijkheid: het was van oudsher gebruikelijk dat vrouwen ook na hun huwelijk bekend bleven onder de achternaam waar ze mee geboren waren, dat zie je ook weer in deze advertentie. Dus dat houd ik hier ook aan.

De context: het gezin van Liedewij Glansdorp

Elisabeth Zebel, dochter van Liedewij Glansdorp en Abraham Zebel

Liedewij Glansdorp (1829-1891) was de grootmoeder van mijn grootmoeder aan mijn vaderskant. Zij was geboren en getogen in Vlaardingen. Op 38-jarige leeftijd, in 1867, trouwde zij met Abraham Zebel (1819-1885). Hij was weduwnaar van Neeltje van Willigen (1819-1862), met wie hij 5 nog levende kinderen had, en Maartje van der Pijl (1816-1866), die uit een eerder huwelijk 4 nog levende kinderen had. Dus Liedewij werd stiefmoeder van 9 kinderen tussen de 9 en 22 jaar. Eén van de stiefkinderen was de dan 14-jarige Nicolaas (geboren 1853).

Liedewij Glansdorp en Abraham Zebel kregen samen ook nog 3 kinderen, waarvan twee de eerste levensjaren overleefden: Willem Zebel (geboren in 1868) en Elisabeth Zebel (geboren 1869). [Elisabeth Zebel werd later de moeder van de moeder van mijn vader.]

Abraham Zebel was zeeman, kwam uit een familie van vissers en zeemannen, en zijn zoons volgden in zijn voetsporen. Liedewij Glansdorp kwam zelf uit een familie van arbeiders en boeren, maar als echte Vlaardingse zal ze vertrouwd geweest zijn met de gevaren van het zeemansbestaan. Haar stiefzoon Abraham overleed in 1882 op 26-jarige leeftijd op zee.

Ingekleurde litho getiteld ‘De Haven te Vlaardingen in 1869’ naar origineel door van Zijdeman & van der Velden. Uitgave van J.F.C. Brückwilder

Toen Abraham Zebel in 1885 overleed was Liedewij Glansdorp 56 jaar, en leefde ze samen met haar twee eigen kinderen, Willem (17 jaar) en Elisabeth (16 jaar). Acht van haar 9 stiefkinderen waren tegen die tijd getrouwd (en stiefzoon Abraham dus inmiddels overleden). De negende was Nicolaas Zebel, en daar gaat het nu over.

De Oude Haven tijdens Vlaggetjesdag 1886, de dag waarop de haringvloot uit vaart

Het document: verklaring van rechtsvermoeden van overlijden

In de advertentie uit 1888 wordt vermeld dat Nicolaas Zebel vermoedelijk al in februari 1870 is overleden. Een zoektocht, vooral in oude kranten via Delpher, heeft onthuld wat er gebeurd is, en waarom het voor Lidewij Glansdorp in 1888 zo belangrijk is om hem alsnog officieel dood te laten verklaren.

Nicolaas was dus als 16-jarige matroos uitgezeild op een visserschip, genaamd de Dolphijn. Over het lot van De Dolphijn is meer te vinden op een website ter nagedachtenis van omgekomen Scheveningse vissers. Tijdens een storm van 21/22 februari 1870 is de zeillogger ‘Dolphijn’ van de ‘Haagsche Zeevischmaatschappij Regt door Zee’ op de Grote Visschersbank voor Texel vergaan. Twaalf vissers kwamen daarbij om. (De schipper wordt daar trouwens Pieter Buijs genoemd, niet Pieter Bos.) Het is ook terug te vinden in kranten uit 1870.

Aquarel voorstellende ‘Een logger, zeilend op zee’ door T. Zwanenburg (Sergeant der Artillerie), gedateerd oktober 1880

Het is een lang proces dat doorlopen moet worden voordat er officieel een “rechtsvermoeden van overlijden” wordt verklaard. Tussen januari 1887 en januari 1888 wordt Nicolaas Zebel drie keer gedagvaard om te verschijnen voor de rechtbank, via aankondigingen in verschillende kranten. Pas als hij 9 april 1888 nog steeds niet verschenen is, volgt het gewenste vonnis.

Waarom?

Waarom was dit zo belangrijk voor Lidewij Glansdorp dat ze er 18 jaar na dato zo veel moeite in steekt om haar stiefzoon dood te laten verklaren? Dat heeft te maken met haar eigen zoon, Willem Zebel. Hij staat op het punt om te worden opgeroepen om te loten voor de militaire dienst van 5 jaar. En de regel van de wet in die tijd zegt: als een enige ongehuwde zoon uit een familie inwoont bij zijn ouder(s) en zijn werk is onontbeerlijk om in het onderhoud van die ouder(s) te voorzien, dan is deze man vrijgesteld van de dienst. Alle andere halfbroers van Willem zijn inmiddels getrouwd. Als zijn halfbroer Nicolaas inderdaad overleden is, komt Willem dus in aanmerking voor vrijstelling van de dienst.

Dit heb ik niet zelf verzonnen: Lidewij geeft het officieel op als reden van het opstarten van de hele procedure:

In mijn familie zijn geen verhalen bewaard gebleven over deze kwestie, het vergaan van het schip de Dolphijn in 1870, of de moeizame procedure om Nicolaas Zebel (of Sebel) officieel dood te laten verklaren 18 jaar later. Als een andere afstammeling uit de familie dit leest, die misschien nog wel meer weet uit de mondelinge overlevering: laat een reactie achter onderaan dit blogbericht, dat zou een fantastische aanvulling zijn.

Interessant trouwens ook om te lezen dat de familie blijkbaar zelf gewoon was om de spelling Zebel en Sebel door elkaar te gebruiken. Dat zie je in de bevolkingsregisters ook terug, die wisselende spelling.

Verder lezen

Bronnen van afbeeldingen

Foto van storm op zee: by Hatham on Unsplash

Tolbriefje uit 1697

Deze keer een briefje uit 1697: tol betalen in Rupelmonde. En ja, dat is meer dan 300 jaar geleden. En het komt uit wat nu België is, en geen Nederland. Dus ik hou me nu al niet meer helemaal aan mijn eigen voornemens voor deze site. Maar ik wilde ‘m toch graag een keertje delen.

De context: tol betalen in Rupelmonde

Het heffen van tol op vervoer over de rivieren is van groot belang geweest in de Nederlanden. Het plaatsje Rupelmonde is gelegen aan de Schelde en kijkt uit over de monding van de rivier de Rupel. In Rupelmonde werd al eeuwen tol geheven op het vrachtvervoer op de Schelde en de Rupel. Er werd vanaf de 12e eeuw een groot kasteel gebouwd om het transport over water te kunnen controleren. Hier een prent van het kasteel uit 1641.

In de 17e eeuw behoorde dit gebied tot de Spaanse Nederlanden [dus toch ‘Nederlands’]. De tol werd geheven uit naam van de Spaanse koning, Karel II. In de linker bovenhoek van het briefje kun je het wapen van het Spaanse koningshuis herkennen.

Het document: tolbriefje uit 1697

En nu komt de aap uit de mouw: een belangrijke reden dat ik me in deze blog wil beperken tot de laatste 300 jaar geschiedenis is dat ik handschriften van voor die tijd nauwelijks kan lezen. De naam van de schipper is al lastig: Geert kan ik lezen, maar zijn achternaam? Vergest?? En hij reist naar Brussel, dat zie ik wel, maar hoe heet de plaats waar hij vandaan komt?

Het briefje is ingevuld op 21 november (geschreven: 9bre) 1697. Het is ondertekend door twee tolbeambten. En de inhoud van de lading? In ieder geval graan, een zak vlas, en zes zakken haver. Maar verder kom ik niet. Kan iemand helpen? Ik hoor het graag in de reacties hieronder.

Dit briefje heb ik jaren geleden online gekocht. Ik was toen bezig met mijn boek “Oproer tussen Maas en Waal“. Daarin spelen Nijmeegse schippers uit het begin van de 18e eeuw een grote rol. Zij waren verontwaardigd omdat ze steeds vaker toch tol moesten betalen met hun schip, waar ze voorheen daarvan vrijgesteld waren. Voor mij voelde het extra bijzonder om een tolbriefje uit die tijd in handen te hebben. Ook al voeren “mijn” schippers over de Maas, en zouden ze dus nooit in de buurt van Rupelmonde komen.

Verder lezen

Bronnen

  • Prent kasteel Rupelmonde: afbeelding uit Flandria Illustrata (1641), via Wikipedia.
  • Landkaart: Belgium foederatum, emendatè auctum et novissimè editum per Nicolaum Visscher (1618-1679)
  • Prent ’t dorp Rupelmonde: Rijksmuseum referentie RP-P-AO-18-88-2. Prent gebruikt in: Blaeu, Johannes Willemszoon. Novum ac magnum theatrum urbium Belgicae (…). 2 delen. 3e druk. Amsterdam: Johannes Willemszoon Blaeu, 1652, dl. 1. Prentmaker: anoniem
  • Wapen Spaanse koningshuis 17e eeuw: wikipedia.

Eerste nationale verkiezingen, januari 1796

Verkiezingen zijn tegenwoordig in Nederland heel normaal. Politieke partijen leveren een verkiezingsprogramma en kandidatenlijsten aan, en op het stembiljet kleur je het vakje rood naast de naam van de persoon die je wilt verkiezen. Dat had je allemaal niet bij de allereerste landelijke verkiezingen, in januari 1796. Er waren geen politieke partijen, geen verkiezingsprogramma’s, geen debatten, en geen kandidaten. Hoe ging dat dan?

De context: de Eerste Nationale Vergadering

Begin 1795 had de Bataafse revolutie de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden ten einde gebracht. Het land ging verder als Bataafsche Republiek. Het zou een republiek worden naar voorbeeld van Frankrijk, met een gekozen nationaal parlement, de ‘nationale vergadering‘. De voornaamste taak van de eerste Nationale Vergadering was het opstellen van een grondwet. Voor het eerst zouden er nationale verkiezingen gehouden worden. Het duurde echter nog wel een jaar voor die er eindelijk kwamen.

Reglement voor de nationale vergadering

In de tussentijd had men al wel her en der ervaring op gedaan met lokale verkiezingen voor een gemeenteraad of een referendum. Maar hoe dat te extrapoleren naar het hele land? Daarvoor moest er eerst een reglement opgesteld worden. En over zo’n reglement moesten alle provincies en gewesten het eens worden. Over de discussies en perikelen rondom dat reglement is een heel boek te schrijven. Uiteindelijk werd min of meer overeenstemming bereikt, en werden de verkiezingen gepland op 26 januari 1796 (behalve in Zeeland en Friesland, die zich het langst bleven verzetten, daar gebeurde het op 8 en 9 februari).

Het reglement, dat je kunt nalezen op Delpher, beschrijft allerlei details. Het eerste artikel: “het geheele volk zal geteld worden”. Die volkstelling leerde dat er in Nederland 1.880.463 mensen woonden in 1796. Per 15.000 inwoners zou er een vertegenwoordiger in de nationale vergadering plaatsnemen, dus 126 in totaal.

Opening van de Eerste Nationale Vergadering, 1 maart 1796
Opening van de Eerste Nationale Vergadering 1 maart 1796, prent gemaakt door George Kockers

Er staan in het reglement ook allerlei voorschriften over de manier van werken van de Nationale Vergadering. Zo zou het lot bepalen wie waar mocht zitten, en die loting zou elke 14 dagen opnieuw gedaan worden. En ga zo maar door. Maar in de blog van vandaag gaat het over de verkiezingen.

Het document: stembiljet voor de verkiezingen

In elk gebied van 15.000 inwoners moesten er 30 zogenaamde grondvergaderingen georganiseerd worden, dus één grondvergadering per 500 inwoners. Voor die stembijeenkomsten werden alle stemgerechtigden opgeroepen. Je moest man zijn, tenminste 20 jaar oud, tenminste het afgelopen jaar in Nederland een vaste woonplaats hebben gehad, geen strafblad hebben en geen geld van de liefdadigheid ontvangen. Oh, en je mocht ook de volgende verklaring niet weigeren:

Daarmee werd het de tegenstanders van de revolutie moeilijk gemaakt. Op de paar lijsten die ik ingekeken heb in archieven stonden steeds een man of 20-30 per grondvergadering. Per grondvergadering werden 3 mannen aangewezen als ‘stemopnemers’, om de zaak in goede banen te leiden (enige voorwaarde: kunnen lezen en schrijven). Alle details kun je nalezen in het reglement. Het kwam er op neer dat alle stemgerechtigden op een stembiljet de naam invulden van één van de aanwezigen. Deze man zou de ‘kiezer’ worden namens de betreffende grondvergadering. Ook aan een ‘kiezer’ zaten voorwaarden: hij moest natuurlijk stemgerechtigd zijn, tenminste 25 jaar oud, en tenminste de afgelopen 4 jaar in Nederland gewoond hebben. En hij moest de meerderheid van de stemmen van de grondvergadering krijgen: tenminste de helft plus 1. Als niemand de meerderheid haalde, werd er opnieuw gestemd, over de 4 mannen die de meeste stemmen hadden gekregen in de eerste ronde. Als de stemmen dan alsnog stokten, zou het lot bepalen wie de kiezer werd van de grondvergadering…

Stembiljet

Kiezers

De kiezers van alle 30 grondvergaderingen per gebied kwamen de dag na de verkiezingen bij elkaar. Zij kozen een man als representant in de Nationale Vergadering, en twee plaatsvervangers. Deze mochten juist niet één van de aanwezigen zijn. De bedoeling was dat de kiezers iemand kozen waarvan ze dachten dat hij de kwaliteiten had om mee te denken over de inrichting van de nieuwe republiek, en dat hij goed zijn best zou doen. Er waren geen politieke partijen of verkiezingsprogramma’s. Om te gekozen worden als representant (of plaatsvervanger) moest je man zijn, tenminste 30 jaar, en tenminste de afgelopen 4 jaar in Nederland gewoond hebben (tenzij je in ballingschap had moeten leven vanwege de eerdere revolutionaire strijd natuurlijk…). Als je gekozen werd, mocht je eigenlijk niet weigeren. Je moest naar Den Haag verhuizen en aan het werk in de Nationale Vergadering, of je nou wilde of niet.

Dus ja, het waren nationale verkiezingen, maar heel wat anders dan wij tegenwoordig gewend zijn.

Bekentenis: eerlijk gezegd weet ik niet zeker of het getoonde stembiljet ook echt van die eerste landelijke verkiezingen in januari 1796 is. Ik vond het in een mapje in het West-Brabants Archief, met daarin allerlei losse stukken over verkiezingen in 1796-1798. En die werden er nogal wat gehouden in die tijd, onder andere voor de gemeenteraad, de provincie, en allerlei lokale en regionale commissies. Misschien is dit eerder het stembiljet uit 1798? Zag het stembiljet van die eerste landelijke verkiezingen in 1796 er toch net wat anders uit? Ik heb het niet kunnen vinden. Weet jij het wel? Laat het me weten in de reacties hieronder.

Verder lezen

Bronnen van de documenten

Een jongedochter bezwangerd, 1796

Bekentenis Willem Vermeulen 8 mei 1796

Een jonge vrouw die per ongeluk zwanger raakt: het is van alle tijden. Hier een geval uit 1796. Een soldaat bekent dat hij een eerzame dochter bezwangerd heeft. Hij doet schijnbaar zijn best om zijn verantwoordelijkheid te nemen. Wat schrijft hij in dit briefje, en hoe is het afgelopen?

De context: soldaten in Klundert

De kwestie speelt zich af in de Klundert, een kleine vestingstad die tegenwoordig in Noord-Brabant ligt. In een vestingstad zullen soldaten altijd een normaal onderdeel van het leven zijn geweest. En zeker in die tijd, vlak na de Bataafse Revolutie. Die wordt natuulijk ook de Fluwelen Revolutie genoemd, omdat er zeker in vergelijking met de Franse Revolutie relatief weinig bloed is vergoten. Maar helemaal zonder geweld is het niet verlopen. Onder andere in 1793 en 1794 is er flink gevochten ook bij de Klundert.

Belegering van de Willemstad 1793

Hier een beeld van de belegering van het naburige Willemstad in 1793. Zo moet het er bij de Klundert ook aan toe gegaan zijn. In 1796 was de rust wel weer teruggekeerd. Men sprak inmiddels al van ‘het 2e jaar van de Bataafse Vrijheid’. Maar het nieuwe leger van de Bataafse Republiek bleef paraat, en daarnaast bleven er veel Franse soldaten aanwezig.

Twee militairen van de 7e Halve Brigade van het Bataafse leger

Twee militairen van de infanterie, 7e Halve Brigade van het Bataafse leger

Het document: de bekentenis van soldaat Willem Vermeulen

Het briefje is geschreven door Willem Vermeulen, soldaat in de 7e Halve Brigade (4e compagnie, 3e bataljon). Het is gedateerd 8 mei 1796. Hij bekent dat hij ‘de eerzame dochter’ Lammertje de Heer heeft bezwangerd. Hij wil haar graag in haar eer herstellen, dat wil zeggen, hij zou met haar willen trouwen. Maar daarvoor heeft hij toestemming nodig van zijn superieuren: een soldaat mag niet zomaar trouwen terwijl hij in actieve dienst is. (Een soldaat die al getrouwd is, is niet zo’n probleem: vaak reisden vrouw en zelfs kinderen met het leger mee!). Dit briefje schrijft hij aan het gemeentebestuur van Klundert. De vader van Lammertje leeft niet meer, en hij vraagt het gemeentebestuur om voor haar op te komen in diens plaats.

Spelling was in de 18e eeuw nog niet zo vastgelegd als nu, dus je ziet altijd veel variatie. Maar Willem’s spelling van het woord voor gemeentebestuur dat sinds de revolutie in zwang was gekomen, municipaliteit, vind ik wel erg origineel: ‘menieziepalieteijt‘. Het was ook zo’n nieuw woord dat hij het op school niet geleerd zal hebben.

Brief van het gemeentebestuur van de Klundert

In dezelfde map correspondentie in het West-Brabants Archief (zie bij bronnen) zit ook het concept van de brief die het gemeentebestuur naar aanleiding van deze kwestie naar Willem’s superieuren heeft gestuurd, op 29 mei 1796. De aanhef past mooi bij de revolutionaire tijd: “Medeburgers“! Ze vragen om Willem verlof te geven om met Lammertje te trouwen. “Wij hebben vernomen dat die twee persoonen zeer op elkanderen gezet zijn.” Ze prijzen ook nog het “braaf gedrag” van het detachement in de stad, en van deze soldaat in het bijzonder. “En wij verwagten dat uwlieder menschlievenheid en menschenkennis wel alles hier omtrent zullen toestaan wat mogelijk is of kan gemaakt worden.”

Afloop

Via de website wiewaswie is snel op te zoeken hoe de zwangerschap afgelopen is. Lammertje de Heer was zelf gedoopt in Klundert op 27 december 1778, en dus 17 jaar oud tijdens haar zwangerschap. En in datzelfde doopregister staat op 7 augustus 1796 de doop van haar zoon : Willem Cornelis. “Volgens opgaav der moeder geboren den 15 July 1796 in onegt soo als de moeder segt.” Als vader staat vermeld Willem Vermeulen, “soldaat in het 3e bataljon van de 7e Halve brigade onder de vierde compagnie in dienst van desen lande.”

Doopakte van Willem Cornelis Vermeulen, 7 augustus 1796

Gelukkig is de zwangerschap dus goed afgelopen voor moeder en zoon. Maar dat wil zeggen dat de zwangerschap in mei 1796 al ver gevorderd moet zijn geweest. En dat het huwelijk niet door is gegaan. Waarom niet? Ik heb geen verdere correspondentie kunnen vinden. Ik wil nog een keer terug naar het West-Brabants Archief om de notulen van het gemeentebestuur uit die tijd door te lezen – maar dat moet wachten tot na de corona-lockdown. Ook na de bevalling is Lammertje de Heer niet getrouwd: in 1810 krijgt ze, nog steeds ongetrouwd, een dochter, dit keer zonder opgave van de naam van de vader. Ze overlijdt in oktober 1811 op 32-jarige leeftijd.

Het is me niet goed gelukt om verdere informatie over de soldaat Willem Vermeulen te vinden, ondanks alle mogelijkheden om (online) de stamboeken van het Bataafse Leger te doorzoeken via het Nationaal Archief. De naam is veel te doorsnee: er staan maar liefst 3 mannen onder die naam vermeld in de stamboeken. Misschien is het de Willem Vermeulen die in 1799 op 47-jarige leeftijd nog eens bijtekende voor 6 jaar, in ieder geval in het 3e bataljon? Deze Willem staat geregistreerd als een ‘Roomse’ zilversmid, afkomstig uit Rotterdam, met blond haar en blauwe ogen. Maar het blijft gissen voor me.

En zou het dezelfde Willem Vermeulen zijn die op de website van Peter Koning vermeld wordt? Op die webpagina staat dat in het doopregister van Deventer op 6 november 1800 ook een onecht kind wordt vermeld van een Willem Vermeulen, soldaat in de 7e Halve Brigade. Helaas is dat doopregister nog niet online in te zien voor zover ik kan vinden. Dus ook het Stadsarchief Deventer staat op mijn lijstje om te bezoeken als de coronamaatregelen dat straks toelaten.

Met een beetje geluk en vasthoudend zoeken heb ik wel gevonden hoe het afgelopen is met de zoon van Lammertje en Willem. Deze zoon Willem Vermeulen is in de voetsporen getreden van zijn vader: hij was fuselier in het 1e bataljon, 5e regiment infanterie, toen hij op 17-jarige leeftijd [? dat moet eigenlijk 18 jaar zijn] overleed in het militair ziekenhuis in de Korte Zijlstraat in Haarlem, op 25 november 1814.

Overlijdensregister Willem Vermeulen 1814

Weet je meer van deze personen? Ken je beter de weg in de militaire stamboeken? Ik hoor graag meer, laat een reactie achter.

Verder lezen

Bronnen

Photo pregnant woman by Arteida MjESHTRI on Unsplash

Klapperlieden in Arnhem, 1727

Voorblad pamflet klapperlieden in Arnhem 1727

Ook in de 18e eeuw probeerde het gemeentebestuur te zorgen voor de veiligheid van haar burgers. Er werden mannen aangesteld om ’s nachts de ronde te doen in de straten: de klapperlieden, of kleppermannen. De boa’s van de 18e eeuw.

De context: de klepperman

De klepperman of klapperman werd aangesteld om ’s nachts de ronde te doen door de straten. Hij riep ieder uur de tijd om, bij het klappen van de klepper. Maar vooral was het zijn taak om problemen voor te zijn. Hij controleerde of de straatlantaarns werkten, en of iedereen die op straat liep ’s nachts zelf ook een lantaarn bij zich had. Dat was verplicht. Dieven en ander gespuis kon hij aanhouden en naar de wacht op het raadhuis brengen. En bij brand sloeg hij alarm en hielp de brandweer bij het blussen. In steden waren meestal meerdere klapperlieden in dienst, die ieder hun eigen ronde liepen. Door luid met de klepper te klepperen konden ze alarm slaan en de andere klapperlieden, de wachters, de brandweer en de rest van de burgers te hulp roepen. Het salaris van de klepperman werd bijeengebracht door een speciale belasting onder de bevolking van de gemeente: het klappergeld.

Klepperman met zijn klep, Amerongen, rond 1920. Foto uit filmfragment van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid.
Klepperman in Amerongen rond 1920, still uit film van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid

Voor zover ik kan vinden in een snelle zoektocht online stammen de eerste vermeldingen van kleppermannen uit de 17e eeuw, en waren de laatste kleppermannen in functie in de jaren ’20 van de 20ste eeuw. Er is een mooi film-fragment van een klepperman in Amerongen, in 1920 (het fragment gaat nog door na het beeld van de wegrennende jongens). In scene gezet, want hij liep normaal gesproken natuurlijk alleen ’s nachts langs de straten. En helaas zonder geluid, dus je hoort niet het klappen. Maar ik kan me zo voorstellen dat de klapperlieden in Arnhem in 1727 er niet veel anders bijliepen.

Het document: instructie voor de klapperlieden binnen de stad Arnhem 1727

In dit pamflet (zie in de bijlage de complete tekst) staan alles instructies voor de acht klapperlieden aangesteld door de gemeente Arnhem in 1727, uiteengezet in 23 artikelen. Het uur waarop hun werk begint en eindigt, in de verschillende jaargetijden. Hun gage: 120 gulden per jaar, plus elke 3 jaar kleding ‘als vanouds’. En ze moesten vooral ‘nuchter en onbeschonken’ zijn.

Artikel III uit het pamflet Instructies Klapperlieden

Hun taken staan goed omschreven: hoe vaak ze moeten klepperen en waar ze allemaal op moeten letten. Plus instructies wat ze moeten doen als ze verdachte personen zien. Bij kleine baldadigheden als schreeuwen, of als iemand geen licht bij zich heeft, mogen ze volstaan met een waarschuwing geven, en de volgende ochtend de naam van de persoon aangeven bij de burgemeester (blijkbaar was de stad nog klein genoeg dat een beetje klepperman de meeste mensen van naam kende). Maar als het gaat om dieven of bijvoorbeeld personen die ‘ijzer of houtwerk van de goten wringen’, dan mochten ze dat vooral niet oogluikend toestaan: zulke personen moesten gelijk opgepakt worden en naar de wacht in het raadhuis gebracht worden. Nog een taak waar ze zich nuttig bij konden maken: als het vroor, moesten ze ’s nachts regelmatig de publieke pompen gebruiken, zodat die zo lang mogelijk niet dicht vroren.

Artikel V pamflet instructies klapperlieden

Ze mochten geen klompen of schoenen met houten zolen dragen – vanwege het lawaai, en ook omdat hen dat te langzaam zou maken om een dief achterna te zitten. Dat klepperen ieder uur, plus het omroepen van de tijd, zal niet iedereen prettig gevonden hebben voor een goede nachtrust. In het 4e artikel staat expliciet gemeld dat een klepperman geen straat zomaar mag overslaan, ook niet op een verzoek van een bewoner, ‘’t zy op voorwendzel van ziekte of anders’, tenzij de burgemeester daar toestemming voor geeft.

Trouwregister 1727 Jan van Munster en Evertje Mellegers
Trouwregister 1736 Henrik Witvelt en Maria van Kreel

En wat het helemaal tot leven wekt: er staan meerdere namen vermeld in het document. De binnenstad van Arnhem werd verdeeld in vier kwartieren, en er worden twee klapperlieden toegewezen aan ieder kwartier. Ook staan er namen van eigenaren van huizen in Arnhem, als aanduiding van de route. Ik heb de namen onder aan deze blog uitgetypt, in de hoop dat iemand die zijn voorouder googlet zomaar hier terecht komt en het document vindt. Bij een snelle zoektocht heb ik ook twee van de namen gevonden via wiewaswie.nl – maar pin me hier niet op vast. Er is een Jan van Munster die in oktober 1727 in Arnhem trouwt met Evertje Mellegers, en werd begraven in 1746. En een Hendrik Witvelt die voor de tweede keer (als weduwnaar van Maria van Gulik) trouwt met Maria van Kreel in 1736, en sterft in 1758. Om echt te bewijzen dat deze mannen de klapperlieden waren is wel wat meer werk nodig, denk ik. Maar dat is niet de bedoeling van deze blog.

Detail uit plattegrond van Arnhem door Hattinga 1751

En dan nog: waar liepen de klapperlieden nou precies? Het staat van straat tot straat beschreven. Ook hier voert het te ver voor mij hier om het helemaal uit te zoeken. Maar om even bij Jan Munster en Hendrik Witvelt te blijven: zij liepen door het noordelijke deel van de stad. Ze startten aan ‘het Land van de Markt’ (de blauwe ruit), kwamen onder andere op de St Jans Plaats (groene ruit) en eindigden aan de Velperpoort (oranje ruit). Hierboven op de prachtige plattegrond van Hattinga uit 1751, hieronder op een moderne plattegrond van stadindex.nl.

Moderne plattegrond Arnhem van Stadindex

Zoals hoort bij een interessant stuk roept het nog veel meer vragen op. Heb jij meer informatie over deze personen? Ken je Arnhem goed en kun je beter wijs uit de omschreven rondes? Of weet je bijvoorbeeld wat er bedoeld wordt met de ‘bijslag’ van de kuiper, of met ‘pierenzoekers’ (zie artikel VII)? Ik hoor het erg graag. Laat een reactie achter onder aan deze pagina!

Genoemde klapperlieden in Arnhem 1727
  • Willem van Heusden
  • Ruth Tuysman
  • Hendrik Martens
  • Anthony Blaauw
  • Jan Munster
  • Hendrik Witvelt
  • Erasmus ten Westen
  • Evert Nes
Andere namen in het document:
  • kuiper Hermannus van Renssen (in de Broerenstraat)
  • Burgemeester Spoltman (in de Vijselstraat)
  • Abraham Dankfoort (hoek Broerestraat)
  • Beekhuysen (op den Grooten Oort)
  • Bolk (op den Grooten Oort)
  • Gerhardus Terhoeven (aan het Land van de Markt)
  • Jacob Zurich (voorheen eigenaar pothuis op de Markt)
  • Jan van Tongeren (nu eigenaar van het pothuis)
  • Engelb. opten Noorth, secretaris

Het gehele document

Voor inzage van het hele document, en een transcriptie van de tekst – zie de bijlage bij deze blog.

Verder lezen

Bronnen